
Over drijfveren van mijn grootvader kan ik lezen in
de honderden brieven die in de familie bewaard zijn. Verder worden
ze weerspiegeld in de herinneringen van zijn kinderen waarvan ik
er nog drie uitgebreid kan interviewen.
Daarnaast wil Benjamin van Dam, het laatst in leven zijnde lid van
de ondergedoken joodse familie, graag zijn herinneringen
vertellen. Ook de kinderen uit zijn schoolklas of van de
zondagsschool kan ik over ‘meester Roorda’ bevragen. Allemaal
mensen op zeer hoge leeftijd. Vervlogen veren drijven weg op het
spiegelende water van de tijd.
Tine
Ik interview mensen die mijn grootvader Binne Roorda gekend
hebben. Ze zijn allemaal tussen de tachtig en negentig jaar oud.
Ik begon mijn oom en tantes te interviewen, de kinderen van Binne
(mijn vader is overleden), maar al snel breidde de lijst zich uit
met mensen die hem van vroeger kenden. Zoals Tine Wiertsema (89),
met wie ik in oktober van 2013 en gesprek had.
Details
Het leuke was dat Tine allerlei details over Binne wist te
vertellen, waardoor ik hem weer beter leerde kennen. Je zag hem
nooit zonder zijn garibaldihoed op, een zwarte bolhoed en hij reed
op een ploffiets. (Helaas heb ik hier nog nergens foto’s van
gevonden.) Zijn huishoudster, ‘juf’, bracht hem in de pauze warme
chocolademelk. “Hij zat altijd met die chocola te spoelen in zijn
mond”, zei Tine. Ik zie dat voor mij, omdat mijn vader ook zulke
gewoonten had.
Van Dam
De moeder van Tine kende als jong meisje de familie van Dam al in
Warffum. Ze woonde met haar ouders naast hen en deed op sabbat het
licht voor hen aan.
Fré Kooij
Fré's moeder werkte als hulp in de huishouding bij mijn grootvader
Binne in Oudeschip in de jaren nadat mijn grootmoeder Pietje
overleden was. Fré Kooij bestudeerde de (kerkelijke) geschiedenis
van Oudeschip en Roodeschool. Hij liet mij foto’s zien en
daartussen zag ik opeens het kenmerkende handschrift van mijn
vader Gerrit. Hij had voor een kennis van Fré alle namen van de
klassenfoto (zie foto hieronder) opgeschreven. Ik hoorde ook van
Fré Kooij dat mijn grootvader een heel uitgesproken iemand was.
Hij had vrienden en vijanden, maar niets daar tussenin.
Hoofd van de Gereformeerde
Lagere School in Oudeschip
In 1926 werd Binne Roorda hoofd van de gereformeerde school in
Oudeschip. Het was een kleine school en het werd in de jaren voor
de oorlog nog kleiner. Daarom werd het schooltje in 1938
opgeheven. De foto's hiernaast en hieronder zijn gemaakt in een
van de laatste weken van de gereformeerde school in Oudeschip, in
1938. Op de foto hieronder staat naast mijn grootvader Binne een
klein meisje, Annie Jonker. Van haar kreeg ik deze foto. De
zittende vrouw is de handwerkonderwijzeres Fenna Bulthuis.
Achteraan met de geblokte jurk staat Franktje Achterhof. Zij gaf
de laatste drie maanden les op de school. Ze werd later als
dichteres bekend onder het pseudoniem Anka Brands en ze bewerkte
drie liederen voor het gereformeerde kerkboek. Van de drie andere
kinderen weet ik de namen niet.
Mevrouw Wildeboer – Dijkens (89)
zat van de derde tot en met de zevende klas bij ‘meester
Roorda’. Ze kon zich nog veel herinneren uit die tijd. Zelfs
kon ze nog een gedicht over de hemel opzeggen dat ze hem
hoorde voordragen voor de klas, ‘waarbij hij vast aan zijn
jonggestorven vrouw dacht’. Ze genoot het meest als de meester
ging vertellen of voorlezen, zittend op een tafeltje en zijn
voeten op een stoel. De kinderen gingen dan zo dicht mogelijk
om hem heen zitten en de tijd stond stil.
Laatste
brief
In de familie Roorda werden veel brieven geschreven. Vooral
mijn grootvader Binne en zijn vader Philippus schreven lange
epistels naar de verschillende familieleden. Veel van deze
brieven zijn bewaard gebleven. Deze week kwam ik
(waarschijnlijk) de laatste brief van Binne tegen. Deze is op
zondag 28 januari 1945 geschreven.
Binne schrijft de brief aan zijn broer Martinus en zijn vrouw
Marie. Hij is voor zijn examen om dominee te worden geslaagd.
Het examen verliep niet op alle punten even vlot vond Binne,
maar hij schrijft: ‘Ik ben blij dat ik zover ben. ‘k Had
vandaag in Stadskanaal moeten preken, maar het weer
verhinderde gisteren elk reizen: ik ben nog op weg geweest,
bleef in de sneeuw hangen.’
Verderop in de brief schrijft mijn grootvader Binne:
‘Arrestaties en deportaties zijn hier aan de orde van de dag.’
Toen ik dat las, dacht ik aan Bettie Jongejan van het Oorlogs-
en Verzetscentrum Groningen. Zij vertelde mij vorig jaar:
,,Vanaf september ’44 tot het voorjaar van ’45 gingen zowel de
Sicherheitsdienst als veel Nederlandse rechercheurs die joden
oppakten, vanuit Amsterdam naar Groningen. Daar gingen ze als
gekken tekeer.”
Gelukkig vond deze politie de familie van Dam niet. Mijn
grootvader Binne wel. Anderhalve week na het schrijven van de
brief wordt hij opgepakt, waarschijnlijk door de
Sicherheitsdienst van de Duitsers. De brief stopt midden op de
bladzijde. Riep ‘juf’ hem om te komen eten? Begon hij een
gesprek met Aalje van Dam? Was het tijd om naar de kerk te
gaan? We zullen het nooit weten. De laatste twee zinnen van de
brief zijn: ‘Zitten sterk in spanning over den toestand van
ons volksleven. – Schrikkelijke gruwelen in Dockum.’
------